Bedrijven die willen uitbreiden en meer fosfaat produceren dan ze op het bedrijf kunnen plaatsen moeten in de nieuwe Mestwet bij groei aantonen dat ze de extra fosfaatproductie deels op het eigen land kunnen plaatsen. Grondaankoop wordt dan een voorwaarde voor groei, tenzij ze op een andere manier tot een hogere plaatsingsruimte kunnen komen. Bijvoorbeeld maïs vervangen door gras. Op gras mag 95 kilogram fosfaat per hectare geplaatst worden, tegen 65 kilo op maïs. Meer gras telen kan dan een optie zijn.
De keuze voor gras brengt wel weer een nieuwe uitdaging mee op het gebied van fosfaatrechten. Veehouders die meer fosfaat produceren dan hun fosfaatrechten moeten extra fosfaatrechten aankopen. En dan lijkt een hoger aandeel gras op het bedrijfsareaal op eens niet zo logisch. Een maïsrijk rantsoen levert in het algemeen immers meer melk per kilogram fosfaat op dan een grasrijk rantsoen.
Een recente analyse uitgevoerd Countus Accountants en Adviseurs toont aan dat een groot aandeel gras in het rantsoen niet nadelig hoeft te zijn in de KringloopWijzer. Door krachtvoer te kopen met een laag fosfaatgehalte en door scherp te sturen op jongvee is het ook met veel gras mogelijk om een lage fosfaatproductie te bereiken per liter melk.
Het effect van gras op de grondgebondenheid neemt verder toe voor bedrijven die een hoge grasproductie realiseren en die kunnen werken met de bedrijfsspecifieke gebruiksnorm (BEP). Bij een hoge fosfaatproductie, verzilverd met BEP is de plaatsingsruimte nog groter, wat weer groeimogelijkheden biedt.
bron: Verantwoorde Veehouderij - Wageningen UR, 21/04/16